Waarom werken wij?

Arbeid speelt een prominente rol in onze samenleving. En toch lijkt het alsof maar weinig mensen er nog gelukkig van worden. Straffer: uit niets blijkt dat arbeid een menselijke basisbehoefte is. Het feit dat dit zo lijkt, leidt tot vervelende misverstanden over de betekenis en de waarde ervan. Die is voor werknemers en werkgevers niet gelijk .

Het is altijd gevaarlijk (maar soms toch zo gemakkelijk en verleidelijk) om algemene stellingen te poneren op basis van aannames en veralgemeningen. Toch ben ik er redelijk gerust in te mogen stellen dat arbeid geen menselijke basisbehoefte is – in tegenstelling tot veiligheid, rust, zelfbeschikking, zingeving en verbinding. In het beste geval draagt arbeid of het verrichten ervan bij aan het vervullen van (basis)behoeften. Arbeid lijkt me geen menselijk doel of streven op zich – de gevolgen ervan zijn dat in het beste geval soms wel.  Dan draagt arbeid rechtstreeks of onrechtstreeks bij aan het vervullen van de hierboven vermelde behoeften die mensen in meerdere of mindere mate kunnen ervaren.

In het klassieke denken over de tegenstelling tussen werknemers en werkgevers lijkt het evenwel alsof de rollen zijn omgedraaid en dat het vervullen van onze menselijke basisbehoeften afhankelijk is van de aanwezigheid en de kwaliteit van arbeid. Dat werkgelegenheid schaars is en erg gegeerd, is niet bevorderlijk om deze opvatting te ontkrachten.

Wie deze redenering doortrekt, wordt op basis van de letterlijke interpretatie van het woord “werkgever” alleszins verleid tot de gedachte dat werknemers blij moeten zijn met het werk dat ze krijgen. In het actuele discours lijkt het er aan de ene kant op dat arbeid een luxeproduct is geworden, terwijl het leveren van arbeid aan de andere kant als een verworven recht of een verdomde plicht wordt beschouwd – afhankelijk van wie je in welke context spreekt.

In dat denken is het trouwens ook verleidelijk om het evident te vinden dat de werkgever als de schenker van werk moet worden beloond. In het geval een werkgever een “werkeiser” of – iets minder dwingend misschien: “werkvrager” of “arbeidsbehoeftige” genoemd zou worden, komt de arbeidersstrijd plots in een ander perspectief te staan. Want feit is dat de werkgever die arbeid nodig heeft voor de realisatie van zijn plannen en voor het maximaliseren van zijn winst. Daarvoor hebben werkgevers mensen nodig die erin toestemmen om 38 uren per week arbeid te komen leveren onder de vorm van het uitvoeren van afgesproken taken op een afgesproken plek in ruil voor een afgesproken vergoeding.

Voor werkgevers is arbeid een grondstof – één van menselijke origine.  En net zoals minerale grondstoffen moeten worden ontgonnen, moeten “human resources” worden “gemanaged”. In dat paradigma moet arbeid op alle mogelijke manieren gekwantificeerd kunnen worden. Het uitvoeren van taken door mensen moet dan niet alleen tot een minimum kunnen worden beperkt: het proces moet ten alle tijden beheersbaar zijn in de manier waarop en de snelheid waarmee het wordt doorlopen. Daarmee verschilt een menselijke bron in geen enkel opzicht van een mechanische – behalve dan in de betrouwbaarheid van de exacte reproduceerbaarheid van de actie. Het maakt de menselijke factor ook moeilijker beheersbaar – alle managementtrainingen en beheerssystemen ten spijt.

Ook voor werknemers is arbeid een grondstof – één die ze nodig hebben voor de productie van hun loon en waarvan de waarde continu door werkgevers onder druk wordt gezet. Probleem is dat arbeid in dat paradigma niet bijdraagt tot het vervullen van de behoefte aan zelfrealisatie. Door afstand te doen van zichzelf – hun tijd, hun energie en het product van hun arbeid – vervreemden medewerkers van zichzelf en van elkaar. Met gigantische pieken in het ziekteverzuim tot gevolg.

Wat is er mis met mensen die doen waar ze blij van kunnen worden? Of wat zou het onze maatschappij op kunnen leveren mochten we naar de organisatie van onze samenleving kijken door een andere bril? Wat als arbeid weer een middel zou kunnen worden dat werkelijk bijdraagt aan de vervulling van behoefte aan veiligheid, rust, afwisseling, zingeving en verbinding? Kunnen we een nieuw sociaal pact schrijven dat gebaseerd is op de erkenning van het universele recht op welzijn – thuis en op het werk?

Naïef? Misschien wel. Maar het staat wel vast dat de oude opvattingen over de verhoudingen tussen werknemers en werkgevers en de betekenis en de waarde van arbeid hoogdringend aan herziening toe zijn. Medewerkers staan te springen om arbeid te kunnen leveren die effectief bijdraagt aan de vervulling van menselijke behoeften als veiligheid, rust, afwisseling, zingeving en verbinding. De erkenning van dit eenvoudige mechanisme maakt dat de focus niet zou moeten liggen op werkbaar of wendbaar werk, maar op werk van betekenis. Ik ben er stellig van overtuigd dat een  organisatieparadigma waarin de mens als sociaal wezen met een behoefte aan zelfrealisatie centraal komt te staan, het debat over solidariteit, werkgelegenheid en sociale zekerheid geen windeieren zou leggen.