Tijd hebben

Arbeidsdeling en tijdsdeling gaan hand in hand, al was het maar omdat arbeid onlosmakelijk gekoppeld is aan arbeidsduur – en dus ook aan tijd. De industriële revolutie mag dan misschien aan de stoommachine worden toegeschreven: zonder de uitvinding van de mechanische klok zou ze nooit zijn geslaagd.

Tijd is een abstract begrip. Toch blijkt het iets te zijn dat in onze samenleving tot individueel bezit kan worden gemaakt en dat als dusdanig kan worden overgedragen en ook kan worden verkocht. Dat blijkt uit uitspraken als „tijd is kostbaar” of „tijd is geld”. Maar hoe zit dat dan precies? Waar kan ik tijd dan kopen? En wie koopt er tijd van mij?

„Ik heb geen tijd”: het moet één van de meest voorkomende formuleringen zijn in ons dagelijks bestaan. Nochtans is er met het idee van „het hebben” van tijd iets vreemds aan de hand. Tijd kan je niet vastpakken. In wezen is tijd een abstract gegeven – tijd is een containerbegrip dat ons een idee geeft van de volgorde en de opeenvolging van verschillende gebeurtenissen. In het nu zijn de enige andere tijden de toekomstige en de verleden. Het nu is eigenlijk de flinterdunne scheiding tussen wat was en wat moet komen.

Van kosmologische naar chronometrische tijd

In verschillende culturen ver voor de Griekse oudheid wordt het begrip van de tijd gerelateerd aan de beweging van de hemellichamen. De tijd werd gemeten tegen de waarneembare beweging van de sterren en het ‘opkomen’ of ‘ondergaan’ van de zon, dat wil zeggen bewegingen die alleen bestaan in relatie tot ons gezichtspunt

De oude Griekse vooropstelling is dat de werkelijkheid uit vaststaande dingen, substanties zou bestaan, die op één of andere geheimzinnige wijze toch aan veranderingen onderhevig zijn. Aristoteles stelde dat tijd „een getelde mate van beweging  met betrekking tot het vroegere en het latere” is. Tijd is het getal is van de verandering die zich afspeelt in de ruimte. Daarmee ligt Aristoteles aan de basis van de keuze van de beweging van het firmament als de standaard waarmee elke aardse plaatselijke beweging kan worden afgemeten. Alle aardse standaarden zijn hiervan afgeleid.

Het denken van Aristoteles leeft door in de „Confessiones” van Augustins van Hippo (354-430), één van de meest invloedrijke auteurs in de geschiedenis van het Christendom. Hij maakt gewag van „tijd die van ons bezit maakt” en van „een gebrek aan tijd”.  Met het eerste bedoelt hij dat tijd geen lege huls is waar gebeurtenissen doorheen stromen: de gebeurtenissen zijn zelf verbonden met de tijd en nemen bezit van ons. Wie geen tijd heeft is zo bezet met het afwerken van het verleden en het maken van de toekomst dat zijn heden „vol” is. Met „een gebrek aan tijd” bedoelt hij dat hij te weinig inhoudelijke tijd heeft: de tijd die wordt besteed aan de bezinning over het eigen leven in het licht van de Wet Gods.

Augustinus heeft het over drie vormen van tijd: tijd die dient tot lichamelijk en geestelijk herstel, tijd voor dienstbaarheid aan anderen en tijd voor bezinning. Die opsplitsing van de tijd in drie soorten tijd vinden we later terug bij Benedictus (480-547), de grondlegger van het kloosterleven. In zijn „Regula Benedicti” verordent hij dat monniken elke dag acht uur moeten bidden, acht uur moeten slapen en acht uur moeten werken: „ora et labora”. Benedictus vond dat monniken altijd bezig moesten zijn: tijd was een geschenk van God en dus uiterst kostbaar. De uitvinding van de mechanische klok wordt trouwens toegeschreven aan een wiskundige die als abt diende in de abdij van Saint Albans: de klok die Richard van Wallingford in de veertiende eeuw bouwde moet alleszins het meest complexe klokmechanisme zijn geweest dat in die tijd werd gedocumenteerd.

Innovatieve tijdservaring

Tijd die direct aan productiviteit wordt gerelateerd, krijgt het karakter van een economisch goed. De industrialisatie heeft in grote mate bijgedragen aan het grote belang dat aan productieve tijd wordt toegekend: het is een schaars goed dat zo efficiënt mogelijk moet worden gebruikt. In dat licht moeten de bewegingsstudies worden gezien die Taylor uitvoerde en de verregaande arbeidsdeling die onze manier vervolgens is gaan karakteriseren.

Eén zaak staat vast. In het denken over welzijn en welbevinden speelt het aspect van arbeids- en tijdsdeling een erg belangrijke rol. Het is duidelijk dat de geschiedenis van die opsplitsing veel verder teruggaat dan de geschiedenis van de industrialisatie en de massaproductie. Dat historisch begrip is van groot belang om organisatieverandering te kunnen doen slagen: het heeft te maken met de manier waarop organisaties naar de werkelijkheid willen kijken en met de analyserende functie van onze taal en van ons denken.

Wie echt door een innovatieve bril naar organisaties wil kijken, moet af van de opvatting dat de werkelijkheid uit dingen of uit feiten bestaat. Een innovatieve kijk impliceert dat de werkelijkheid een kwestie is van gebeurtenissen die in relatie staan tot elkaar. Alfred North Whitehead (filosoof, wis- en natuurkundige – 1861 – 1947) stelt dat de werkelijkheid een kwestie is van beslissingen waardoor een aantal mogelijkheden werkelijk worden, en andere eens en voor altijd worden afgekapt. Op die manier naar organisaties kijken betekent niet alleen dat de fundamenten van samenwerken in vraag worden gesteld, maar ook dat moet worden gewerkt aan de vaardigheden die mensen met elkaar in verbinding kunnen brengen – eerder dan ze onderling te verdelen.

(geraadpleegde bron: “in de tijd gevangen” – Fred Eijkman)