Narcisme en bemiddeling

Met de term “narcist” wordt verwezen naar iemand die egocentrisch, zelfzuchtig en niet-empathisch zou zijn. Maar bij het overdenken van deze categorisatie stelt zich een intrigerend probleem: ze is misschien wel op dezelfde manier onderhevig aan cognitieve bias en attributiefouten dan het gedrag van de vermeende narcist. Dat is lastig voor de mediator die zich meteen geconfronteerd ziet met medisch verklaarde vijandbeelden die een zware hypotheek leggen op de slaagkansen van de mediation.

Narcismepidemie

Freud zou dan wel niet de eerste auteur zijn geweest die de term “narcisme” in verband bracht met atypisch gedrag maar hij was misschien wel de meest toonaangevende. Het was evenwel wachten tot de tweede helft van de jaren zestig van vorige eeuw voor Kernberg en Kobut respectievelijk de term “narcistische persoonlijkheidsstructuur” en “narcistische persoonlijkheidsstoornis” introduceerden. Het ligt voor de hand dat een verschijnsel pas kan worden opgemerkt als het herkend kan worden. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat de prevalentie van narcisme sinds de jaren zestig van vorige eeuw fors gestegen schijnt te zijn: voor het als persoonlijkheidsstoornis werd beschreven, kon er uiteraard ook niemand mee worden gediagnostiseerd.

Ondertussen lijkt het aantal gevallen van narcisme epidemische proporties aan te nemen. Daarbij ligt het voor de hand om een link te leggen met veranderende waarden en normen en het alomtegenwoordige gebruik van digitale communicatiekanalen. Het constante streven naar individualiteit en zelfexpressie, het vergelijken met anderen en de jacht op bevestiging, lokken gedrag uit dat makkelijk als narcistisch kan worden bestempeld – zowel door de inhoud en de frequentie van het gedrag als door de behoefte aan externe validatie – virtuele hartjes en duimpjes. Sociale media moedigen gebruikers aan hun leven te delen, successen te vieren en zichzelf te promoten tot meerdere eer en glorie van de aandeelhoudersvergadering.

Een tweede mogelijke verklaring voor de forse stijging valt te zoeken in de evolutie van de manier waarop naar narcisme wordt gekeken en hoe het begrip wordt ingevuld en beschreven: waar narcisme oorspronkelijk in verband werd gebracht met een overmatige eigenliefde en het afwijzen van de ander, lijkt het accent tegenwoordig nadrukkelijk te liggen op het vermeende intentioneel kwaadwillig karakter van psychologisch misbruik en grensoverschrijdend gedrag. De term “narcist” valt tegenwoordig in zowat elk interpersoonlijk conflict. En misschien is het ook niet onlogisch dat conflictdynamiek meer tot uiting komt in psychisch geweld naarmate de maatschappelijke tolerantie ten aanzien van fysiek geweld daalt.

Een bredere publieke bewustwording van mentale gezondheid lokt het gebruik uit van psychologische termen zonder dat hun klinische betekenis volledig wordt begrepen of bedoeld. Lastig hierbij is dat het vervagen van het onderscheid tussen morele oordeelsvorming en een klinische diagnose bevorderlijk is voor het gemak waarmee we in de ander een narcist herkennen. Dat schadelijke sociale interacties en persoonlijkheidsstoornissen in de dagelijkse omgang probleemloos op een hoop worden geveegd, is niet erg bevorderlijk voor authentieke dialoog. Door het nonchalante gebruik van de term “narcist” kan er een vals beeld ontstaan van de daadwerkelijke prevalentie van de narcistische persoonlijkheidsstoornis en van het conflict dat in werkelijkheid wordt uitgevochten tussen de steller en de ontvanger van de diagnose.

Van klinisch probleem naar conflictdynamiek

Narcistisch gedrag wordt als pathologisch beschouwd als het voortkomt uit een aanhoudend streven om een positief zelfbeeld te verwerven of om – minder bekend – een negatief zelfbeeld te ontlopen. Daarbij maakt de psychopathologie het onderscheid tussen een open en een verborgen vorm van narcisme die gemeenschappelijk hebben dat ze egocentrisch, onempathisch en antagonistisch zijn. Het open type zou eerder bij mannen worden waargenomen. Het wordt geassocieerd met extraversie, dominantie, exhibitionisme en agressiviteit. Bij vrouwen zou eerder het verborgen narcistische type voorkomen – gekenmerkt door verlegenheid, overgevoeligheid en schaamte. Daarbij blijven de onderliggende narcistische fantasieën over aandacht en roem onder de radar. Waar het open type correleert met fysiek geweld, correleert het verborgen type eerder met psychologische manipulatie. Ook in sociale interacties lijkt narcistisch gedrag tot uiting te komen in communicatie met kenmerken van vecht- of vluchtgedrag. Denk daarbij aan het uiten van oordelen, diagnoses en veralgemeningen en de inductie van schuld en schaamte door uitspraken over afwijkingen van de norm. 

Eén van de instrumenten die voor de diagnose van een narcistische persoonlijkheid wordt gebruikt, is de NPI – een lijst van 52 vragen die peilt naar het zelfbeeld in verhouding tot anderen. Het instrumentarium lijkt eerder geschikt voor de diagnose van het open type waardoor het gesloten type in de praktijk onder de radar weet te blijven. Een ander probleem is het gemak waarmee een diagnose vertekend kan worden door een verkeerd zelfbeeld van de patiënt, morele oordeelsvorming van zijn omgeving, bias van de therapeut en het normerende karakter van de psychotherapie en de psychiatrie. De classificatie van emoties, gevoelens en gedachten als “normaal” of “abnormaal” wordt mee bepaald door wetenschappelijke, sociale en zelfs politieke overwegingen. Die classificatie heeft gevolgen voor de manier waarop mensen elkaar zien, voor de manier waarop ze met elkaar omgaan en voor de manier waarop een samenleving omgaat met mensen die om welke reden dan ook uit de boot vallen. In de context van het omgaan met lastige situaties en conflicten is ze onbruikbaar omdat ze enkel bijdraagt aan het verder uitdiepen van vijandbeelden.  

Neurodiversiteit is een belangrijke bron van conflict. De neiging van conflicterende partijen om elkaar te devalueren door elkaars gedrag psychisch te diagnostiseren, is een moeilijk te nemen hindernis bij mediation. Als conflictpartijen blijven hangen in de opvatting dat ze te maken hebben met een pathologie die moet worden behandeld en gecorrigeerd, is er weinig draagvlak om met elkaar in gesprek te gaan. Het spreekt voor zich dat deze vorm van onbevoegd diagnostiseren even grensoverschrijdend kan zijn dan het gedrag dat als onwenselijk wordt ervaren.

Het zelfzekere brein

De impliciete persoonlijkheidstheorie beschrijft onze neiging om mensen een compleet persoonlijkheidsprofiel toe te schrijven op basis van intuïtieve veronderstellingen die we vaak niet eens kunnen expliciteren. Ons brein is voortdurend op zoek naar consistentie en coherentie. Daarbij zijn we er ons niet van bewust dat we ontbrekende informatie aanvullen met aannames en interpretaties. Het beeld dat we ons van de ander vormen wordt besmet door stereotype beelden die we onbewust activeren. We gaan er van uit dat mensen een geïntegreerd en coherent geheel van kenmerken zijn. “Iedereen weet dat we ons daarin kunnen vergissen, maar onze cognitie wil zich niet door de uitzonderingen laten leiden” schrijft Rudy Schellaert in het handboek “Sociale Psychologie Vandaag – een verkenning”. Als we iemand als vriendelijk percipiëren, associëren we die persoon al snel met andere positieve eigenschappen als betrouwbaarheid en zorgzaamheid. Eenmaal gevormd, liggen deze overtuigingen aan de basis van een bevestigingsbias. 

Bevestigingsbias is een moeilijk af te leren denkfout. Ons brein is namelijk veel ontvankelijker voor informatie die onze bestaande overtuigingen ondersteunt dan voor informatie die dat niet doet. We horen en zien wat we willen horen en zien; de rest wordt genegeerd of ontkend. Impliciete overtuigingen zijn vaak lang tegen verandering bestand. Als we worden geconfronteerd met bewijs dat in tegenspraak is met onze initiële overtuiging, rationaliseren, minimaliseren, banaliseren of ontkennen we de tegenstrijdige informatie om onze initiële overtuiging intact te kunnen houden. Als we door bevestigingsbias niet opmerken dat gepercipieerd gedrag niet langer correspondeert met het gedrag dat we in onze geïdealiseerde werkelijkheid verwachten, kunnen we mateloos in verwarring raken: het beeld dat we van de ander beginnen krijgen, klopt niet meer met het beeld dat we denken te zien. Inconsistente en paradoxale communicatie kan ertoe leiden dat de ander te maken krijgt met een cognitieve kortsluiting en bevriest – het psychologische equivalent van de fysieke opsluiting.

Wat telkens terugkomt in conflicten waarin gedrag dat als narcistisch wordt benoemd een rol speelt, is dat de bevestigingsbias van de ene, het – als grensoverschrijdend ervaren – gedrag van de andere faciliteert. Als de ene verblind is door de positieve eigenschappen van de andere, blijven de negatieve onbelicht. Bevestigingsbias maakt dat die verblinding een diepgeworteld permanent karakter kan beginnen krijgen. Al die tijd kan de ander grenzen blijven overschrijden zonder dat daar de minste kwaadwilligheid gemoeid mee hoeft te zijn. De problemen beginnen pas echt als de ene door de bevestigingsbias doorkijkt en zo met stijgende verbazing kennis neemt van een andere werkelijkheid – een werkelijkheid die prompt door de ander wordt genegeerd of wordt ontkend. 

Bevestigingsbias maakt ons blind voor signalen die ons attent kunnen maken op asociaal gedrag of gedrag dat met narcisme kan worden geassocieerd. Diezelfde bevestigingsbias maakt het quasi onmogelijk om iemand aan te spreken op gedrag dat als narcistisch kan worden ervaren: niet voor niets wordt narcisme breed geassocieerd met een gebrek aan introspectievermogen en een aversie voor kritiek: “een echte narcist gaat nooit toegeven een narcist te zijn” luidt het dan.

Attribueren

Van narcisten wordt gezegd dat ze zich het centrum van het universum wanen. Maar dit morele oordeel is niet helpend in de praktijk van mediation. De onderliggende gemeenschappelijke deler van de populaire en de klinische definitie van narcisme, is het grensoverschrijdend karakter van gedrag dat de mogelijkheid negeert of ontkent dat de ander een alternatieve legitieme ervaring van de werkelijkheid zou kunnen hebben. De belangrijkste vraag die we ons moeten stellen is dan misschien wel op welke manier het corresponderend gedrag en het potentieel schadelijke karakter ervan bespreekbaar kunnen worden gemaakt zonder mee te gaan in de strijd om posities die eraan ten grondslag ligt.

We diagnostiseren om bepaald gedrag te kunnen verklaren en ergens aan toe te kunnen schrijven – te attribueren zoals dat in de attributietheorie wordt genoemd. De attributietheorie beschrijft niet alleen hoe we dat doen maar ook welke fouten in dat proces kunnen sluipen. Door gedrag te observeren en te toetsen aan de verklaring die er aan wordt gegeven, kunnen patronen worden gevonden die de kwaliteit van de communicatie en de onderlinge relatie kunnen hypothekeren. 

Attribueren helpt ons onze plek te vinden in de wereld. Ons zelfbeeld bestaat uit oordelen over de mate waarin we zelf verantwoordelijk zijn voor successen en mislukkingen. Door ons aandeel in gebeurtenissen op te nemen of af te wijzen, kunnen we successen en mislukkingen verklaren in functie van ons gewenste zelfbeeld. Sommige mensen hebben de neiging om successen meer dan gemiddeld intern te attriubueren – dus aan zichzelf toe te schrijven: wat goed is, is steevast het resultaat van de eigen verdiensten en kwaliteiten en wat fout liep, is de schuld van iets of iemand anders. Ze promoten hun eigen zelfbeeld door zich boven anderen te positioneren. 

Aan de andere kant van het spectrum bevinden zich de mensen die zich meer dan gemiddeld de rol van het slachtoffer aanmeten: ze ontkennen de mogelijkheid succesvol te kunnen zijn. Ze schrijven hun successen aan externe factoren toe en wat verkeerd loopt, verwijten ze zichzelf. In dit geval wordt het zelfbeeld gepromoot door dat van anderen te devalueren. In het eerste scenario zien we mensen die erg zelfingenomen zijn – corresponderend met gedrag dat met het open type narcisme kan worden geassocieerd.  In het andere geval zien we vaak extreme onzekerheid en faalangst – corresponderend met gedrag dat met het gesloten type narcisme kan worden geassocieerd. Wat beiden gemeenschappelijk hebben, is dat het toekennen van verantwoordelijkheid consequent in verschillende omstandigheden, op verschillende momenten op dezelfde manier tot dezelfde resultaten leidt: het versterken van het eigen gewenste zelfbeeld ten koste van het zelfbeeld van de ander.

Verantwoordelijk engagement

Ver voorbij de popularisering van de klinische diagnostiek en de morele oordeelsvorming ligt een plek waar mensen elkaar in oprechte dialoog kunnen ontmoeten. De impliciete persoonlijkheidstheorie en de attributietheorie bieden de mediator eenvoudige handvatten om de dynamiek van interpersoonlijk gedrag dat tot schade zou kunnen leiden, bespreekbaar te maken. De mediator kan attributies bevragen, exploreren en in alle onschuld ter heroverweging aanbieden zonder enig zelfbeeld geweld aan te doen. 

De bereidheid om dat toe te laten, zit impliciet vervat in het engagement dat de partijen middels het bemiddelingsprotocol aangaan om zelf verantwoordelijkheid op te nemen voor hun aandeel in de gebeurtenissen en in het proces. Het is aan de mediator om erover te waken dat partijen kunnen groeien in het respecteren van de integriteit van het zelfbeeld van de ander en om het proces bij te sturen of te stoppen mocht de psychologische veiligheid van het bemiddelingskader in het gedrang dreigen te komen door de onwil of het onvermogen van een partij om die integriteit te respecteren.

Bronnen:

Palmen, D., & Janssen, J. (2023). De hedendaagse erosie van de term narcisme. PROCES, 102(4), 208. Boom Juridisch.

Schellaert, R. (2015). Sociale psychologie vandaag. Intersentia-educatief