De spiegel en de blinde vlek

“Je zou beter eens in de spiegel kijken”: het is een vaak gehoord verwijt van de ene conflictpartij naar de andere. Het meest voor de hand liggende antwoord is dan “’t is de goeie die ‘t zegt”. Of: “al wat je zegt ben je zelf”.

Het vermogen van mensen om zichzelf in een spiegelbeeld te herkennen wordt in verband gebracht met een bepaalde cognitie zoals zelfbewustzijn, meer ontwikkelde sociale relaties en theory of mind – het vermogen om zich te kunnen verplaatsen in het gedrag van de ander. Toch is de mens niet de enige soort die voor de spiegeltest slaagt. Ook de chimpansees, orang-oetans en Bonobo’s slagen voor de test, net als eksters, olifanten, dolfijnen en poetslipvissen.

Als we zeggen dat de ander in de spiegel moet kijken, bedoelen we dat de ander zich eens zou moeten bezinnen over de mate waarin zijn of haar gedrag congruent is in denken, spreken en doen. Eigenlijk suggereren we dat de ander zou moeten begrijpen niet door ons gezien te worden zoals wij denken dat de ander door ons gezien denkt te worden.

In het aanschijn van een spiegel zien we van onszelf wat de ander van ons kan zien. Wat niemand van ons kan zien – met inbegrip van onszelf – is dat wat aan onze achterzijde zit: het stuk dat zich niet aan ons spiegelbeeld kan laten zien omdat het door onze voorkant wordt afgedekt.

Zelfs in het spiegelbeeld van mijn spiegelbeeld blijft mijn blinde vlek onttrokken aan mijn zicht: het beeld ervan wordt overlapt  door het beeld dat ik van mezelf in de spiegel zie. Ik zou wel een glimp kunnen opvangen van dat stuk dat ik zelf niet kan zien – bijvoorbeeld door mijn hoofd te draaien of door de spiegels in een hoek ten opzichte van elkaar te verplaatsen. Niet alleen ontstaat zo een nieuwe blinde vlek – op die manier kijk ik zo zelf ook letterlijk en figuurlijk vanuit een andere hoek naar mijn blinde vlek dan de hoek van waaruit ik naar mijn spiegelbeeld kijk.

Ook ons netvlies heeft een blinde vlek – met name waar het verbinding met de oogzenuw maakt: de papil. Het bestaan van die blinde vlek kan makkelijk  worden aangetoond. Als je een bolletje en rechts daarvan een kruisje op vijftien centimeter van elkaar tekent en je kijkt met het linkeroog dichtgeknepen naar het bolletje, zal het kruisje op een bepaalde afstand van je gezicht onzichtbaar worden als je het blad naar je toe beweegt. In de praktijk hebben mensen van dit effect maar weinig last: onze hersenen zijn er op voorzien om de ontbrekende informatie in te vullen. Alleen: op één specifieke plek lukt dat dus niet.

Exact hetzelfde gebeurt met de blinde vlek in de kennis over onszelf. Ook daar vullen onze hersenen de ontbrekende informatie op. Daardoor lukt het ons volledig om niet te weten dat we niet-weten: de aanwezigheid van onze onwetendheid wordt verbloemd door aannames en veronderstellingen die weinig of geen twijfel laten. En omdat ze informatie bevatten over ons eigen gebrek aan congruentie zijn blinde vlekken een pijnlijke bron van kwetsbaarheid. We willen liever niet dat iemand daar op onze knopjes komt duwen. En als dat wel gebeurt, is het resultaat vaak weerstand en conflict: de ander wordt geminimaliseerd, gebanaliseerd, gediagnostiseerd of eenvoudigweg genegeerd en weggegomd.

Het exploreren van de blinde vlekken van conflictpartijen en het zorgen voor een veilig kader om er vrij in te kunnen bewegen is een belangrijke taak voor de bemiddelaar. Evenzeer als het er zich ten volle van bewust zijn van de noodzaak om los daarvan ook de eigen blinde vlekken maximaal te exploreren en dat we dat eigenlijk alleen maar kunnen met de hulp van anderen.

Voor een bemiddelaar is dat – meer nog dan voor eender wie – wat permanente vorming zou kunnen zijn.