De morele logica van het conflict

Bemiddeling kan op drie verschillende manieren worden begrepen en toegepast. Elk van deze vormen vertrekt vanuit een ander uitgangspunt, beantwoordt aan een andere behoefte en kent eigen spelregels. 

De eerste vorm van bemiddeling is wellicht de meest bekende: de bemiddeling als psychologische praktijk om relaties die beschadigd zijn geraakt te herstellen of om partijen te helpen hun relatie een nieuwe invulling te geven. Deze vorm van bemiddeling richt zich op het herstel van vertrouwen, communicatie en de verbondenheid tussen mensen. Veel mensen zijn dan ook vertrouwd met bemiddelen: zeker wie kinderen heeft, herkent zichzelf in het beeld van de bemiddelaar die moet zien te navigeren in een woeste stroom van frustraties door onvervulde behoeften aan evenwaardigheid en wederkerigheid.

De tweede vorm van bemiddeling is de juridische invulling zoals die in het gerechtelijk wetboek wordt omschreven. Hier gaat het om bemiddeling als een strikt juridische praktijk, waarbij twee partijen die verwikkeld zijn in een juridisch geschil — dat wil zeggen een betwisting die vatbaar is voor een dading — onder begeleiding van een neutrale en onpartijdige derde tot een akkoord proberen te komen. Deze bemiddelaar faciliteert het gesprek met als doel een buitengerechtelijke regeling. Indien gewenst of nodig kan deze dading via een homologatie door de rechtbank uitvoerbaar worden verklaard. Bemiddeling in deze zin wordt gekenmerkt door een formele en procedurele aanpak.

De derde vorm van bemiddeling wordt zelden expliciet erkend maar is misschien wel de meest fundamentele. In deze betekenis draait bemiddeling niet in de eerste plaats om herstel van relaties of juridische afspraken, maar om het mogelijk maken van een publieke ruimte waarin mensen in vrijheid kunnen verschijnen, spreken en gehoord worden. Deze vorm van bemiddeling creëert een context waarin partijen zichzelf en elkaar kunnen laten zien zoals ze werkelijk zijn — en zoals ze ook door de ander gezien zouden willen worden.

Hannah Arendt beschrijft deze publieke ruimte als een ruimte van pluraliteit, waar mensen in hun verscheidenheid aan elkaar verschijnen en politiek kunnen handelen. Vrijheid is oncontroleerbaar en onbeheersbaar en vooral: onomkeerbaar. Het is dus van het grootste belang om in geval van mislukking, opnieuw te kunnen beginnen en anders te kunnen doen. Zonder die conditie is vrijheid ondenkbaar.

Een dading is geen schuldbekentenis

Het eindpunt bij een gerechtelijke bemiddeling is helder afgebakend. Ofwel bereiken de partijen een akkoord en tekenen zij een dading, ofwel mislukt de poging tot bemiddeling. In beide gevallen is de procedure daarmee afgesloten. Er is een formeel resultaat, en het verhaal stopt.

In de bemiddeling als psychologische praktijk is het exacte punt waarop een resultaat kan worden benoemd, veel moeilijker vast te stellen. Het werk is pas klaar op het moment dat partijen in het volle aanschijn van elkaar, in volledige vrijwilligheid, kunnen zeggen dat ze zich gehoord en gezien hebben geweten zoals ze zich door de ander gehoord en gezien hadden willen kunnen weten. 

En precies daar wordt het spannend. Want zodra het verlangen naar wederzijdse erkenning op tafel ligt, raken we aan moreel geladen concepten zoals verontschuldigen, vergeven en verzoenen. Op dat moment verschuift de bemiddeling van een pragmatische naar een morele praktijk. De centrale vraag wordt dan: welke morele logica is in dit conflict van toepassing?

Die vraag is zelden eenduidig te beantwoorden: morele opvattingen kunnen radicaal verschillen. Maar in veel conflicten is het grootste conflict het conflict over de morele logica van het conflict.

In het filosofisch denken over moraliteit bestaan twee dominante tradities: de Kantiaanse en de Levinasiaanse.

De Kantiaanse visie vertrekt van de universele plicht. Een handeling is moreel juist als ze beantwoordt aan een algemeen geldige wet. In de context van bemiddeling betekent dat: pas als de andere partij inziet dat ze een morele regel heeft geschonden — en dat erkent — is verontschuldiging en mogelijk ook vergeving denkbaar. Vergeving is hier afhankelijk van rationeel inzicht en moreel herstel.

De Levinasiaanse benadering daarentegen vertrekt niet van regels, maar van de confrontatie met het gelaat van de ander. Morele verantwoordelijkheid is niet gebaseerd op wederkerigheid of redelijkheid, maar op een asymmetrisch appel dat van de ander uitgaat. In deze visie is de ander per definitie primair; ik ben verantwoordelijk, zelfs voor wat ik niet heb veroorzaakt. Vergeving wordt dan een antwoord op een zich onvoorwaardelijk conformeren aan de morele norm van de ander.

Tussen deze twee posities verschijnt Nietzsche als een rebels en radicaal alternatief. Hij verwerpt zowel de onderwerping aan de plicht (Kant) als de onderwerping aan de ander (Levinas). Waar zij moraliteit verbinden met gehoorzaamheid, ziet Nietzsche in schuld, boete en vergeving vooral mechanismen van onderdrukking. Zijn antwoord is actie: de mens moet zijn eigen waarden scheppen, zijn eigen verhaal schrijven – los van elke morele schuldeconomie. De mens die dat doet neemt de volledige regie over zijn leven terug — in extremis door zich terug te trekken uit de gedeelde wereld en zo radicaal te ontkomen aan de afhankelijkheid die aan elk conflict ten grondslag ligt.

En precies daar komt Hannah Arendt met een ander voorstel. Zij doet dat door de condities te creëeren waarbinnen de stemmen van Kant, Levinas en Nietzsche in vrijheid en gelijkwaardigheid samen kunnen verschijnen, spreken en handelen en dat in hun grootst mogelijke verscheidenheid.

We zouden kunnen zeggen dat Hannah Arendt diegene is die de condities schept waarbinnen Nietzsche werkelijk de vrijheid krijgt om zijn scheppende kracht van haar nihilistische karakter te ontdoen. Vergeven is voor haar een daad van politieke vrijheid: de mogelijkheid om het verleden te erkennen zonder eraan geketend te blijven; de vrijheid om een onvoorwaardelijk nieuw begin te kunnen doen ontstaan zonder dat er eerst vanalles moet worden rechtgezet. Pas dan kan een bemiddeling resulteren in afspraken die ook daadwerkelijk in nieuwe beloftes – eilanden van rust in de onvoorspelbaarheid van de vrijheid – kunnen resulteren.

Vergeving is geen sluitstuk van een moreel proces maar een opening naar iets nieuws. Vergeven is niet het gevolg van rationele boetedoening (zoals bij Kant), noch van onvoorwaardelijke ethische overgave (zoals bij Levinas), en ook niet van zelfscheppend verzet (zoals bij Nietzsche): het is een noodzakelijke voorwaarde om vrij te kunnen zijn en dus in de eerste plaats een cadeau aan zichzelf. Vergeven is het radicaal trekken van een streep onder het dispuut – de markering van het einde van de bemiddeling als psychologische praktijk – intrinsiek gemotiveerd en in alle vrijheid en noodzakelijke verbondenheid.