Conflictpsychosofie

De ervaring van conflict kan een psychologisch bijzonder pijnlijk proces zijn. Het buitengerechtelijk oplossen van conflicten heeft minstens evenveel met psychologie en neurologische wetenschappen te maken dan met wetgeving.

De filosofie van de psychische aandoeningen stelt de vraag centraal op welke manier de samenleving invulling zou moeten geven aan het concept van psychische aandoeningen. Nogal wat filosofen pleiten voor neurodiversiteit – een pleidooi dat voor veel aanhangers van de DSM klinkt als vloeken in de kerk. De DSM probeert namelijk een inventaris te zijn van alle afwijkend menselijk gedrag en dat op basis van de aan- of afwezigheid van een reeks symptomen ten opzichte van een norm. En dat is redelijk problematisch. Want volgens Michel Foucault en – in eigen land onder meer Paul Verhaeghe – had de psychiatrie in de eerste plaats een disciplinerende functie: de opvattingen over psychische aandoeningen zijn niet meer of minder dan sociale constructies die geen ander doel dienen dan het definiëren en behouden van de sociale orde.

Dat laatste geldt eigenlijk ook vaak voor onze opvattingen over conflicten. Het is namelijk nogal gangbaar om die te beschouwen als ongewenste artefacten die voor onrust en verstoring zorgen. Daarbij wordt voorbij gegaan aan de veelheid van psychologische processen die tegelijkertijd oorzaak en gevolg zijn van dynamieken die aan de basis liggen van veel psychisch en emotioneel leed. Psychisch en emotioneel geweld doen niet alleen figuurlijk pijn: ze hebben wel degelijk een biologische component. Bij psychologisch of emotioneel geweld worden delen in de hersenen geactiveerd die ook betrokken zijn bij de ervaring van fysieke pijn.

Eigenlijk is die wetenschap al lang ingebed in de volkswijsheid: “woorden kwetsen”. We weten allemaal dat woorden kunnen snijden als messen. Uit wetenschappelijke hoek klinken alsmaar luider stemmen die suggereren dat psychologisch en emotioneel letsel effectief in geen enkel opzicht van lichamelijk letsel verschilt wat de ervaring van pijn betreft.

Het gebruik van fysiek geweld is in onze moderne samenleving sterk aan banden gelegd. Gelukkig maar – het maakt er onze wereld alleen maar veiliger op. Ongeoorloofd gebruik van geweld wordt afgekeurd en bestraft.

Geweld kan worden gedefinieerd als ‘elke handeling (of dreiging daarmee) die het zelfbeschikkingsrecht, de zelfontplooiing en de lichamelijke integriteit aantast.’ Geweld hoeft dus nier per definitie fysiek van aard te zijn: de gevolgen van psychologisch geweld moeten in het veroorzaken van menselijk lijden in niets onderdoen voor die van fysiek geweld. De impact van taal en communicatie op het psychologisch welzijn, kan niet worden onderschat.

De gevolgen van fysiek geweld zijn meestal relatief makkelijk aantoonbaar onder de vorm van zichtbaar letsel. De gevolgen van emotioneel of psychologisch geweld, zijn dat niet of nauwelijks – ook al leiden ze maar al te vaak tot lichamelijke ongemakken, ziekte en sociaal isolement. Verbaal geweld is weinig concreet en heel moeilijk vast te stellen – vaak wordt het als humor verkocht: “het was maar om te lachen” horen we dan.

Lastig is ook dat een deel van onze psychische en emotionele verwondingen eigen zijn aan het leven en aan ons eigen zelf. Vergelijk het met een kind dat leert fietsen, valt en een schaafwonde heeft. Op diezelfde manier kunnen we kijken naar lastige situaties, meningsverschillen en conflicten als bronnen van pijn die soms een gevolg zijn van de dynamiek van het leven en van onze eigen onvervulde wensen en verlangens. Soms zijn onze verwachtingen zo groot dat we ze onmogelijk ingelost kunnen krijgen. Soms zijn we ook onnodig streng voor ons zelf.

Taal is in al deze processen een belangrijke bron van psychologisch en emotioneel leed. Dikwijls onbewust en zonder dat we dat willen, communiceren we op een manier die voor psychische en emotionele schade zorgt – bij anderen én bij onszelf. Het is dan ook een morele plicht om zorgzaam om te springen met de mentale gezondheid van anderen én van onszelf. Dat betekent ondermeer dat we even zorgzaam en voorzichtig met taal om moeten leren gaan als met eender welk object dat ons fysiek kan verwonden.

Wat het Algemeen Nederlands is voor de gesproken taal, is “geweldloze communicatie” misschien wel voor ons psychosociaal welzijn. We verwachten allemaal dat onze medemens dezelfde blijk zou geven van mentale hygiëne en kritische zelfreflectie over het eigen functioneren dan wij. We zien onszelf als het kompas op de wereld. Wie een ander kompas hanteert, zien we als een bedreiging. Het is onze vaak voorkomende overtuiging dat wij meer van betekenis zouden zijn dan de ander, die voor zoveel onderdrukking en ellende zorgt.

Omgaan met lastige situaties en conflicten betekent in de eerste plaats: willen leren om elkaars kompas te lezen: willen leren van elkaar. Dat wordt soms als “verdraagzaamheid” benoemd – misschien is dat wel een deugd om te cultiveren – een vorm van mentale hygiëne die iedereen zich eigen zou kunnen maken.