Over de invloed van taal op conflict
Beweren dat zich een hele nieuwe wereld opende toen ik jaren geleden kennis maakte met het gedachtegoed van Marshall Rosenberg over Geweldloze Communicatie, is een understatement. Tijdens trainingen werd ik compleet verrast (en soms ook wel overweldigd) door de issues waar mensen allemaal mee bleken te zitten. Ik raakte in verwarring door de dunne lijn tussen Geweldloze Communicatie en iets dat voor mij eerder op therapie leek – iets waar ik als beginnend conflictbemiddelaar maar weinig voeling mee had. Het duurde dan ook niet lang voor ik me realiseerde dat de visie op de opleiding tot bemiddelaar in België toch wel een grote blinde vlek bleek te hebben. De ervaring van conflict kan namelijk een psychologisch bijzonder pijnlijk proces zijn. Het buitengerechtelijk oplossen van conflicten heeft minstens evenveel met psychologie en neurologische wetenschappen te maken dan met wetgeving. En dat bleek lang niet altijd even makkelijk te vatten voor mijn collega-studenten met voornamelijk juridische profielen.
Met deze reflectie wil ik de basis leggen voor een visie op het omgaan met lastige situaties en conflicten zoals die zou kunnen worden gezien door de bril van de filosofie van de psychische aandoeningen. Tot voor kort had ik zelf van deze wetenschappelijke discipline nog nooit gehoord. De filosofie van de psychische aandoeningen blijkt een interdisciplinair studiegebied te zijn dat methoden en inzichten uit de filosofie, de psychologie, de neurowetenschappen en de ethiek combineert om psychische aandoeningen te analyseren.
De filosofie van de psychische aandoeningen stelt de vraag centraal op welke manier de samenleving invulling zou moeten geven aan het concept van psychische aandoeningen. Nogal wat filosofen pleiten voor neurodiversiteit – een pleidooi dat voor veel aanhangers van de DSM klinkt als vloeken in de kerk. De DSM probeert namelijk een inventaris te zijn van alle afwijkend menselijk gedrag en dat op basis van de aan- of afwezigheid van een reeks symptomen ten opzichte van een norm. En dat is redelijk problematisch. Want volgens Michel Foucault en – in eigen land onder meer Paul Verhaeghe – had de psychiatrie in de eerste plaats een disciplinerende functie: de opvattingen over psychische aandoeningen zijn niet meer of minder dan sociale constructies die geen ander doel dienen dan het definiëren en behouden van de sociale orde.
Dat laatste geldt eigenlijk ook vaak voor onze opvattingen over conflicten. Het is namelijk nogal gangbaar om die te beschouwen als ongewenste artefacten die voor onrust en verstoring zorgen. Daarbij wordt voorbij gegaan aan de veelheid van psychologische processen die tegelijkertijd oorzaak en gevolg zijn van dynamieken die aan de basis liggen van veel psychisch en emotioneel leed.
Psychisch en emotioneel geweld doen niet alleen figuurlijk pijn: ze hebben wel degelijk een biologische component. Bij psychologisch of emotioneel geweld worden delen in de hersenen geactiveerd die ook betrokken zijn bij de ervaring van fysieke pijn. Eigenlijk is die wetenschap al lang ingebed in de volkswijsheid: “woorden kwetsen”. We weten allemaal dat woorden kunnen snijden als messen. Uit wetenschappelijke hoek klinken alsmaar meer stemmen die suggereren dat psychologisch en emotioneel letsel effectief in geen enkel opzicht van lichamelijk letsel verschilt wat de ervaring van pijn betreft.
Het gebruik van fysiek geweld is in onze moderne samenleving sterk aan banden gelegd. Gelukkig maar – het maakt er onze wereld alleen maar veiliger op. Ongeoorloofd gebruik van geweld wordt afgekeurd en bestraft. Geweld kan worden gedefinieerd als ‘elke handeling (of dreiging daarmee) die het zelfbeschikkingsrecht, de zelfontplooiing en de lichamelijke integriteit aantast.’ Geweld hoeft dus nier per definitie fysiek van aard te zijn: de gevolgen van psychologisch geweld moeten in het veroorzaken van menselijk lijden in niets onderdoen voor die van fysiek geweld. De impact van taal en communicatie op het psychologisch welzijn, kan niet worden onderschat.
De gevolgen van fysiek geweld zijn meestal relatief makkelijk aantoonbaar onder de vorm van zichtbaar letsel. De gevolgen van emotioneel of psychologisch geweld, zijn dat niet of nauwelijks – ook al leiden ze maar al te vaak tot lichamelijke ongemakken, ziekte en sociaal isolement. Verbaal geweld is weinig concreet en heel moeilijk vast te stellen – vaak wordt het trouwens als humor verkocht: “het was maar om te lachen” horen we dan.
Lastig is ook dat een deel van onze psychische en emotionele verwondingen eigen zijn aan het leven en aan ons eigen zelf. Vergelijk het met een kind dat leert fietsen, valt en een schaafwonde heeft. Op diezelfde manier kunnen we kijken naar lastige situaties, meningsverschillen en conflicten als bronnen van pijn die soms een gevolg zijn van de dynamiek van het leven en van onze eigen onvervulde wensen en verlangens. Soms zijn onze verwachtingen zo groot dat we ze onmogelijk ingelost kunnen krijgen. Soms zijn we ook onnodig streng voor ons zelf.
Taal is in al deze processen een belangrijke bron van psychologisch en emotioneel leed. Dikwijls onbewust en zonder dat we dat willen, communiceren we op een manier die voor psychische en emotionele schade zorgt – bij anderen én bij onszelf. Het is mijn overtuiging dat het een morele plicht is om zorgzaam om te springen met de mentale gezondheid van anderen én van onszelf. Dat betekent ondermeer dat we even zorgzaam en voorzichtig met taal om moeten leren gaan als met eender welk object dat ons fysiek kan verwonden.
Wat het Algemeen Nederlands is voor de gesproken taal, is “Geweldloze Communicatie” misschien wel voor ons psychosociaal welzijn. We verwachten allemaal dat onze medemens dezelfde blijk zou geven van mentale hygiëne en kritische zelfreflectie over het eigen functioneren als wij. We zien onszelf als het kompas op de wereld. Wie een ander kompas hanteert, zien we als een bedreiging. Het is onze vaak voorkomende overtuiging dat wij meer van betekenis zouden zijn dan de ander, die voor zoveel onderdrukking en ellende zorgt.
Omgaan met lastige situaties en conflicten betekent in de eerste plaats: willen leren om elkaars kompas te lezen: willen leren van elkaar. Dat wordt soms als “verdraagzaamheid” benoemd – misschien is dat wel een deugd om te cultiveren – een vorm van mentale hygiëne die iedereen zich eigen zou kunnen maken.
De grootste hindernis waar ik bij het schrijven tegenaan ben gelopen, is het structureren van de inhoud. Alles houdt met alles verband – het bleek niet zo eenvoudig om de soms abstracte inhoud die nu eenmaal eigen is aan het onderwerp, behapbaar geformuleerd te krijgen en te vertalen naar de praktijk van de dagelijkse gespreksvoering.
In de ideale wereld leven we allemaal vrede- en vreugdevol samen. Helaas maakt de taal die we als kind hebben aangeleerd en die we onbewust spreken en denken het vaak moeilijk om met elkaar in verbinding te blijven. Dat komt door de eigenheid en de beperkingen van taal, onze onkunde en onwetendheid én door de manier waarop ons emotionele brein ons rationele denken gedurig in het ootje neemt. Dat leidt tot veel psychologisch en emotioneel leed: bij anderen én bij ons zelf.
Mijn reflecties gaan dus niet zozeer over conflicten maar wel over onze manier van communiceren die vaak een bron van conflicten is – vaak (of meestal zelfs) zonder dat we daar zelf erg in hebben. Er bestaat een groot aanbod van trainingen en cursussen dat zich richt op de ontwikkeling van luister- en gespreksvaardigheden in het kader van “professioneel” of “respectvol” samenleven en -werken met elkaar. Die zijn zeker helpend voor het verbeteren van onze vaardigheden in het uitwisselen van objectieve informatie. Maar het wordt een heel pak moeilijker als meningsverschillen of conflicten worden veroorzaakt of aangejaagd door de niet-objectieve informatie die we uitwisselen. Het zijn niet zozeer de uitgesproken boodschappen die voor spanning zorgen maar wel de perceptie van een gebrek aan congruentie tussen denken, spreken en handelen – zowel in onszelf als bij de ander(en). Dan blijken conflicten makkelijk te escaleren – ze zijn nog maar moeilijk te vatten en ze gaan met ons aan de haal. We voelen kwaadheid en frustratie, onmacht en verdriet en wat we ook proberen: de ander lijkt enkel te blijven volharden in de boosheid. We vertellen onszelf dat we niet worden gehoord. Dat verwoorden we dan vaak als “een gebrek aan erkenning” of “een gebrek aan respect” en “de ander die gewoon een moeilijke mens is”.
De ervaring van een conflict is een grotendeels talig proces dat raakt aan dieper liggende psychologische mechanismen. Die ervaring kan bijzonder pijnlijk zijn – als was ze het psychische equivalent van de fysieke pijn door een verwonding. Het kan helpen om ons beter bewust te worden wat in onze omgang met taal precies al dat psychologische geweld veroorzaakt – tenminste als we er zelf naar streven om de kwaliteit van onze relaties bewust te kunnen verbeteren.
Geweld in de taal zit vervat in de expliciete of impliciete boodschap die door minstens één partij wordt ervaren alsof ze in een door haar hiërarchisch ongewenste positie wordt gezien. Dat komt omdat we taal – dikwijls onbewust en ongewild – gebruiken op een manier die suggereert dat wat we zelf denken, spreken en handelen juister, eerlijker en rechtvaardiger is dan wat de ander denkt, zegt of doet. Zo suggereren we dat er iets mis is met de ander en dat leidt tot weerstand en conflict: we raken de verbinding kwijt. Verbinding hebben, betekent dat elk van ons de ervaring heeft door de ander te worden gezien zoals we graag door de ander gezien willen worden. Dat vraagt van elk van ons het vermogen om onvoorwaardelijk om te kunnen gaan met autonoom gemotiveerd gedrag en met blinde vlekken – zowel bij ons zelf als bij de ander. Ik moet niet alleen een aantal vaardigheden hébben om aan deze ervaring te kunnen bijdragen: ik moet ze ook willen en kunnen inzetten. En daar wringt soms het schoentje.
Deel op: